vrijdag 2 januari 2009

Betekenis van martelaarschap voor Ignatius

Ignatius is onderweg naar Rome en verwacht daar door wilde dieren te worden opgegeten in de arena. Vooral in zijn brief aan de kerk in Rome loopt hij daarop vooruit. Hij wil de kerk daar bovenal overtuigen om geen pogingen te ondernemen om hem van de marteldood te redden:
Ik ben bang voor uw liefde, want het zou me wel eens kunnen schaden; want het is makkelijk voor u om te doen wat u wilt, maar het is moeilijk voor mij om God te bereiken, tenzij jullie me sparen. [...] Want ik zal nooit meer een gelegenheid als deze hebben om God te bereiken. [...] Als jullie zwijgen en me alleen laten, zal ik een woord van God worden, maar als jullie mijn vlees liefhebben, word ik weer een gewone stem. Sta me slechts toe om als een offer voor God te worden uitgegoten, zolang er nog een altaar klaar staat. (Rome 1:2-2:2)
‘Laat me voedsel voor de wilde dieren zijn, waardoor ik God kan bereiken’ (Rome 4:1), vraagt Ignatius aan de Romeinen. Hij hoopt dat de wilde dieren hem volledig zullen opeten, ‘zodat ik werkelijk een discipel van Jezus Christus zal zijn.’ (Rome 4:2) Hij noemt zijn aanstaande dood een ‘offer aan God’(Rome 4:3) en hij vraagt de gemeente in Rome: ‘Sta me toe een navolger van het lijden van mijn God te zijn’. (Rome 6:3)
Vanaf SyriĆ« naar Rome strijd ik de hele weg met wilde dieren, te land en ter zee, nacht en dag, geketend te midden van tien luipaarden (dat is, een groep soldaten) die alleen maar slechter worden naarmate ze goed behandeld worden. Maar omdat ze me slecht behandelen word ik steeds meer een discipel; dat rechtvaardigt me echter niet. Moge ik het genoegen hebben van de wilde dieren die voor me klaar staan, en ik bid dat ze snel met me zullen zijn. Ik zal ze zelf aanvuren om me snel op te eten. [...] Nu begin ik eindelijk een discipel te zijn. Moge niets zichtbaarst of onzichtbaars me [hinderen], zodat ik Jezus Christus zal bereiken. Vuur, en kruis en vechten met wilde dieren, mismaking, gekeeld worden, het losrukken van mijn botten, het afhakken van ledematen, het verpletteren van mijn hele lichaam, wrede mishandelingen van de duivel – laat ze maar over me komen, zodat ik Jezus Christus zal bereiken. (Rome 5:1-3)
In zijn andere brieven schrijft Ignatius soortgelijke dingen, maar minder uitgebreid. Ignatius zegt aan de Kerk in Efeze dat hij verwacht in Rome met wilde dieren te vechten, en hoopt dat hij, ‘door daarin te slagen, [...] in staat zal zijn een discipel te zijn’. (Efeze 1:2) In die brief zegt hij verder: ‘Hoewel ik in ketenen ben omwille van de Naam, ben ik nog niet volmaakt in Jezus Christus. Want ik ben slechts aan het begin van het discipelschap.’ (Efeze 3:1) De ketenen noemt Ignatius zijn ‘geestelijke parels’. Hij hoopt dat het dragen ervan, samen met de voorbede door de Efeziers, hem opnieuw zal doen opstaan. (Efeze 11:1) ‘Ik word naar Rome gebracht in ketenen, ik, de minste van alle gelovigen daar, ben waardig bevonden om de heerlijkheid van God te dienen.' (Efeze 21:2)  Aan de Kerk in Tralles zegt Ignatius soortgelijke dingen over zijn verlangen naar het lijden:
Terwijl ik sterk verlang te lijden, weet ik niet of ik waardig ben, want de afgunst [van Satan?], hoewel niet aan allen zichtbaar, strijdt een oorlog tegen me. (Tralles 4:2)
Hoewel ik in ketenen ben en de hemelse dingen begrijp, de rangen van engelen en de hiƫrarchie van de machten, zichtbare en onzichtbare, ondanks dit alles ben in nog geen discipel. Want het ombreekt ons nog steeds aan veel dingen opdat het ons niet aan God zal ontbreken. (Tralles 5:2)
In de brief aan Tralles heeft Ignatius het ook over: ‘Mijn ketenen die ik ronddraag omwille van Jezus Christus terwijl ik bid dat ik God bereiken mag.’ (Tralles 12:2) Hij vraagt de gemeentes doe hij schrijft om voorbede, zoals de Kerk in Magnesia, ‘opdat ik God zal bereiken’. (magnesia 14)

Geen opmerkingen: