vrijdag 2 januari 2009

Ketterijen in de tijd van Ignatius

Ignatius schrijft in zijn briefjes over twee ketterijen waarvoor hij de gemeentes waarschuwt. De eerste is het docetisme, dat is de leer dat Jezus geen echt lichaam had, maar een schijnlichaam. Vooral in de brief aan de kerk in Smyrna besteed Ignatius veel aandacht aan de lijfelijkheid van Jezus. Hij prijst de gemeente, want ze is:
[...] volledig overtuigd met betrekking tot onze Heer dat Hij werkelijk uit de familie van David is wat betreft zijn menselijke afkomst, en Zoon van God met betrekking tot de goddelijke wil en macht, waarachtig geboren uit een maagd, gedoopt [en] waarachtig in het vlees voor ons vastgenageld onder Pontius Pilatus. (Smyrna 1:1-2)

Hij leed werkelijk, net zo goed als Hij zichzelf werkelijk opwekte – niet zoals sommige ongelovigen zeggen, dat Hij alleen in schijn leed. [...] Ik weet en geloof dat hij in het vlees was, zelfs na de opstanding, en toen Hij bij Petrus en die met hem waren kwam, zei Hij: houdt me vast, voel me en zie dat ik geen ontlichaamde daemon ben. Onmiddellijk raakten ze Hem aan en ze geloofden, nauw verbonden aan zijn vlees en bloed. Om deze reden minachtten ze de dood. [...] En na zijn opstanding at en dronk Hij met hen als iemand die bestaat uit vlees, hoewel hij geestelijk met de Vader verenigd was.[..] Bidt voor hen, dat ze zich op de een of andere manier bekeren, hoe moeilijk dat ook [voor ze] is. Want als deze dingen door onze Heer werden gedaan in schijn alleen, dan ben ik alleen in schijn in ketenen. Waarom heb ik mezelf dan aan de dood overgegeven, aan het vuur, het zwaard, aan dieren? Hoe dan ook, ‘dichtbij het zwaard’ betekent ‘dichtbij God’; ‘met de dieren’ betekent ‘met God’. [....] Een ieder die niet erkent [dat hij bekleed was met vlees] is zelf in een lijk gekleed.[...] Ze geloven niet in het bloed van Christus. [...] Ze onthouden zich van de Eucharistie en gebed omdat ze weigeren te erkennen dat de Eucharistie het vlees is van onze redder, Jezus Christus. (Smyrna 2:1-6:2)
Dit citaat laat zien hoe voor Ignatius het docetisme een ontkenning was van de betekenis van zijn eigen fysieke lijdensweg. Ook interessant dat voor deze docetisten het Heilig Avondmaal niet aanvaardbaar was; dat was wellicht omdat het verwees naar het lichaam van Christus, maar misschien ook omdat de lichamelijke aanwezigheid in het avondmaal zelf werd gevierd?

Ook de kerk in Tralles waarschuwde Ignatius heel concreet tegen het docetisme:
Weest doof wanneer iemand tot u spreekt buiten Jezus Christus om, die uit de familie van David was, die de zoon van Maria was; die echt geboren is, die at en dronk, die echt werd vervolgd onder Pontius Pilatus, die echt werd gekruisigd en stierf [...], die echt uit de dood werd opgewekt. (Tralles 9:1-2)
Maar als, zoals sommige atheïsten, dat zijn ongelovigen, zeggen dat hij slechts in schijn leed [...] waarom ben ik dan in ketenen? Waarom wil ik dan met wilde dieren vechten? Als dat het geval is, sterf ik zonder reden; belangrijker, dan vertel ik leugens over de Heer. (Tralles 10)
Ook de gemeentes in Magnesia wordt tegen het docetisme gewaarschuwd: ‘Weest volledig overtuigd van de geboorte en het lijden en de opstanding die plaatsvond toen Pontius Pilatus gouverneur was.’ (Magnesia 11) Aan Efeze schrijft Ignatius dat ze niet door ketterijen werden geplaagd, maar hij vond het toch nodig de kwestie aan te roeren. Hij zegt dat Jezus Christus ‘vlees en geest [is], geboren en niet-geboren, God in een mens, waarachtig leven in de dood, zowel uit Maria als uit God, eerst aan lijden onderworpen en daarna niet meer.’ (Efeze 7:2); zoiets wordt herhaald in dezelfde brief: 'Onze God, Jezus Christus, was ontvangen door Maria als onderdeel van Gods plan, zowel uit het zaad van David als uit de Heilige Geest. Hij is geboren en werd gedoopt opdat door zijn lijden Hij het [doop]water zou reinigen.’ (Efeze 18:2) Nog een derde keer spreekt Ignatius in die brief over ‘Jezus Christus, die fysiek een afstammeling van David was, die de Zoon van een Mens en de Zoon van God is.’ (Efeze 20:2)

Een tweede ketterij die Ignatius bestrijdt, is het Judaisme. Aan de gemeente in Magnesia en die in Philadelphia stuurt hij zijn waarschuwingen. Interessant is dat Ignatius zegt dat degenen die eertijds Joods waren niet langer de Sabbath vieren, maar de dag des Heren, omdat de Heer op die dag opstond. (Magnesia 9:1) Dat is voor zover ik weet het eerste bewijs van deze verandering van feestdag. In zijn brief aan Magnesia lezen we ook:
Wordt niet misleid door vreemde leerstellingen en verouderde mythen, want die zijn waardeloos. Want als we doorgaan te leven in overeenstemming met het Jodendom, geven we toe dat we geen genade hebben ontvangen. (Magnesia 8:1)

Het is totaal absurd om Jezus Christus te belijden en het Jodendom te praktiseren, want het Christendom ging niet in het Jodendom geloven, maar het Jodendom in het Christendom. (Magnesia 10:3)
Aan de gemeente in Philadelphia schreef Ignatius:
Maar als iemand het Jodendom aan jullie uitlegt, luister niet naar hem. [Als hij] niet spreekt over Jezus Christus, beschouw ik ze als grafstenen en de graven van de doden. (Philadelphia 6:1)

Ik hoorde sommigen mensen zeggen: ‘Als ik het niet in de Archieven vindt, dan geloof ik het niet in het evangelie.’ En toen ik tegen ze zei: ‘Het is geschreven’, antwoorden ze me: ‘Dat is precies de vraag’. Maar wat mij betreft, de ‘archieven’ zijn Jezus Christus, de onveranderlijke archieven zijn zijn kruis en dood en zijn opstanding en het geloof dat door Hem komt. (Philadelphia 8:2)
Dit laatste citaat is aardig, omdat het laat zien hoe de oude Kerk kampte met het gegeven dat er een Joodse canon van de Joodse geschriften bestond, maar dat het christelijk geloof nog geen eigen schriftelijke canon bezat. Men wist wel wat men geloofde, op grond van de historische gebeurtenissen en de interpretatie daarvan door de Apostelen. Een eigen ‘heilig boek’ had de Kerk nog niet.

Het pleidooi van Ignatius om de bisschoppen met hun colleges van priesters en de diakenen nauwgezet te volgen en te gehoorzamen, had alles te maken met zijn strijd tegen de ketterijen in de kerk. Het evangelie werd zuiver gehouden door de bisschoppen, en dus was hun rol zeer voornaam in het zuiver bewaren van de rechte leer. Ignatius zegt bijvoorbeeld aan de Kerk in Philadelphia dat onder hen geen dwalingen voorkomen, want:
[Allen] die aan God en Jezus Christus toebehoren, zijn met de bisschop, en allen die zich bekeren en de eenheid van de Kerk binnentreden, zullen aan God behoren, zo dat ze leven in overeenstemming met Jezus Christus. Laat u niet misleiden, broeders en zusters; als iemand een scheuringmaker volgt, dan zal die het Koninkrijk van God niet beërven. Als iemand vreemde ideeën heeft, maakt hij zich daarmee los van het lijden [van Christus] (Philadelphia 3:2-3)
Ignatius zegt: ‘Vlucht voor verdeeldheid en valse leer; waar de herder is, daar volgen de schapen.’(Phil. 2:1) Met die herder doelt hij op de bisschop. Tegen de gemeente in Tralles zegt Ignatius dat ze enorm op hun hoede moeten zijn voor ketterijen, en dat doen ze door ‘onafscheidelijk aan Christus vast te houden en aan de bisschop en aan de opdrachten van de apostelen. (Tralles 7:1)

Geen opmerkingen: